Jop Kempkes – 25 augustus 2018
Nog nooit was de wereld dusdanig in extase: het aanbreken van het jaar 2000 was een feit. De periode voorafgaand hieraan was van groot belang voor Diergaarde Blijdorp. De eerste palen werden geslagen om het Masterplan van de grond te tillen: niet langer werden dieren blindelings in hokken geplaatst, maar de eerste zorgvuldige Aziatische biotopen namen vorm aan en langzamerhand durfde men ook te dromen van een stukje Afrika in Rotterdam. Vergeet ook niet de omvangrijke uitbreiding naar de nieuwe zijde, waar uiteindelijk een groot aquariumcomplex zou verrijzen in de vorm van het Oceanium.
In deze special nemen we een kijkje in het Blijdorp van de jaren ’90 tot aan de eeuwwisseling. Niet alleen focussen we op de spannende ontwikkelingen op het gebied van biotopen en het Oceanium, ook zullen we even stilstaan bij de vele andere interessante verhalen uit die tijd. Hoe verschilde de Diergaarde van toen met die van vandaag?
Diergaarde Blijdorp, een wereldreis
Met een flinke duw tegen een boomstam was het een feit: Aziatische olifant Bernhardine mocht op 9 mei 1994 haar eigen nieuwe verblijf onthullen aan het publiek. Iets eerder was de gehele olifantengroep onder begeleiding van hun verzorgers symbolisch overgewandeld van hun oude onderkomen in de Dikhuidenvleugel naar het nieuwe Taman Indah. Niet alleen kwam hiermee een einde aan de ouderwetse norm voor olifantenhuisvesting, maar hieruit bleek dat voor het eerst actief nagedacht werd over dierenwelzijn.
Het nieuwe verblijf was een openbaring voor de olifanten. Ze waren gewend om aan de ketting te staan ’s nachts, keurig op een rijtje in een hal waar ze zich nog net konden omdraaien. Het buitenperk stelde eveneens weinig voor, ze moesten genoegen nemen met een schuurpaal en dat was het wel zo’n beetje. Het nieuwe verblijf was revolutionair. De dieren bleven ’s nachts in natuurlijk verband bij elkaar, geen kettingen kwamen eraan te pas. Buiten konden de olifanten voor het eerst sprintjes trekken en zich (vooral in een later stadium) uitleven op natuurlijk speelmateriaal. Dierentuinen van over de hele wereld keken ernaar: zo kon het dus ook.
Taman Indah was echter meer dan een olifantenstal de luxe. Het was een biotoop, waar ook andere dieren zich thuis voelden, groot en klein. Dit was dé belichaming van de nieuwe dierentuinvisie en er was jaren naartoe gewerkt. De stand van de dierentuin eind jaren ’80 was namelijk alles behalve rooskleurig. In de wandelgangen wordt er ook wel naar verwezen als de ‘magere jaren’. Bezoekersaantallen liepen drastisch terug, de organisatie werd zich bewust van de omvang van het achterstallige onderhoud aan oude gebouwen en daar kwam nog eens een flinke bezuiniging bovenop. Geconfronteerd met het aanzicht van tralies, beton en weinig innovatie koos het grote publiek veel liever voor een dagje Emmen of Burgers’ Zoo. Daarom ging een denktank aan het werk om het tij te keren: de Diergaarde zou vallen of staan met dit Masterplan.
Het prille begin van het Masterplan uitte zich in de renovatie van het Flamingo-Strand en de bouw van de Chinese Tuin in 1990. Dat laatste moest onderdeel worden van een veel groter China-project in de Diergaarde en was dan ook een geschenk van de dierentuin in Shanghai, de zusterstad van Rotterdam. Met het bloedbad dat volgde uit de Chinese studentenopstand vers in het geheugen, werd daar toch maar vanaf gezien. De kleinschalige opening van de Chinese Tuin was echter wel precies genoeg om het balletje aan het rollen te krijgen: de gemeenteraad toonde interesse in de nieuwe visie van de tuin en legde een langlopende subsidie vast om de nodige vernieuwingen mee te bekostigen.
Er werd gestaag doorgebouwd en in 1991 verrees een erg geslaagd stukje Azië. Het Aziatisch Moeras wordt beschouwd als de eerste échte biotoop in Blijdorp. Het was een totaalplaatje, waar alle ontwerpkeuzes moesten bijdragen aan de illusie van een stukje Aziatisch moeras. Qua planten werd gekozen voor soorten die het West-Europese klimaat goed konden weerstaan, maar die desalniettemin Aziatisch oogden. Door gebruik te maken van een vlonder liep je als bezoeker werkelijk door de biotoop heen en bovendien kwam er vrijwel geen hekwerk aan te pas. Voor het eerst werden de dieren niet meer op een presenteerblaadje getoond, maar de verblijven werden dusdanig ruim en natuurlijk opgezet dat je bewust moest gaan zoeken naar de dieren. Dit leidde tot het iconische voorval waarbij een bezoeker een ontsnapte ‘mooie, glanzende, zwart-witte vogel’ meldde. Het bleek dat de bezoeker in kwestie voor het eerst bewust naar een ekster had gekeken in een poging om een van de exotische dieren te spotten.
Het Masterplan omschreef ook dat mens en dier meer in contact moesten komen. Blijdorp was altijd al een pionier geweest wat het vermijden van hekken betreft, maar nu gingen ze nog een stapje verder. In de Grote Vliegkooi, ook geopend in 1991, konden Aziatische moerasvogels hun vleugels strekken en bevond de bezoeker zich te midden van de grote broedkolonies. Hetzelfde gold voor de aangrenzende Vleermuizengrot die uit hetzelfde jaar stamt. Hier kon je je wagen tussen een grote kolonie nijlroezet-vleermuizen. Na een historisch dieptepunt te hebben meegemaakt in ’83, wist Blijdorp dat jaar haar eigen bezoekersrecord te verbreken met meer dan een miljoen bezoekers. Directeur Dorresteijn verklaarde aan het NRC dat het succes te danken was aan de Rotterdamse lijfspreuk ”niet lullen, maar poetsen”. Geef hem eens ongelijk: de Diergaarde had zichzelf aan de haren uit het slob getrokken in een kwestie van jaren.
De bouwwoede zette door in ’92 toen de eerste paal werd geslagen voor Taman Indah, die overigens zou wegzinken en nooit werd teruggevonden. Gelukkig was de projectleiding niet bijgelovig! Met de constructie van de ‘prachtige tuin’, zoals de vertaling uit het Indonesisch klinkt, werden allerlei records verbroken. Met een begroting van 15 miljoen gulden was het het duurste bouwproject tot dan toe in de geschiedenis van de Diergaarde. De grootste hijskraan van Nederland zou eraan te pas moeten komen om het glazen dak van Taman Indah in zijn plaats te brengen. Nu Taman Indah echter hoofdzakelijk nog een bouwput was, ging in ’92 de aandacht vooral uit naar de opening van de Wolvenvallei en in ’93 naar een stukje Amoer in de vorm van het Amoerpanterverblijf, gefinancierd door de Vrienden van Blijdorp.
Na een aantal jaren waarin de reeds bestaande biotopen werden uitgebreid met nog wat kleine verblijfjes en waarin kinderziekten werden verholpen, werd in 1996 begonnen aan de bouw van de Maleise Bosrand. Daarvoor moest wel een Van Ravesteyn-stal in zijn geheel worden opgetild en verplaatst naar de noordoostelijke hoek van de Diergaarde. Deze zou voortaan dienst gaan doen als restaurant. Het jaar erop konden het Aziëhuis en het aangrenzende apeneiland in dienst worden genomen, in ’98 volgden verblijven voor vissende katten, bantengs en andere Zuidoost-Aziatische diersoorten. Noemenswaardig is de bouw van het Longhouse, dat dienst ging doen als educatiecentrum. Dit traditionele huis op palen is op Borneo op authentieke wijze in elkaar gezet, vervolgens nauwkeurig in stukken gezaagd, verscheept en in de dierentuin weer in elkaar gezet. Elk jaar weer werden de inspanningen beloond met bezoekersaantallen van ruim boven de miljoen.
De natuurlijke verblijven waren niet alleen een verademing voor de bezoekers, maar ook voor de dieren. Een goed voorbeeld daarvan waren de withandgibbons Nico en Saartje, die in 1997 dankzij een gift van de Vrienden van Blijdorp verhuisden van het Henri Martinhuis naar een groen eiland in de open buitenlucht in het hart van de Maleise Bosrand. Hun nieuwe stekje beviel zelfs zó goed, dat ze begonnen te zingen ’s ochtends. Hoewel het uiteraard fantastisch was dat ze dit natuurlijke gedrag gingen vertonen, was het iets minder fijn voor de omwonenden. Vooral wanneer ze al om 3 uur ’s nachts aan hun duet begonnen, waarmee ze de wettelijke normen voor geluidsoverlast overschreden. De Diergaarde heeft ze daarom uiteindelijk een plekje gegeven in het overdekte Taman Indah. Daar bleven ze overigens gewoon naar hartenlust zingen.
Al deze nieuwe locaties in de dierentuin waren baanbrekend en hebben de toon gezet voor de Diergaarde van de 21ste eeuw. Ieder dier in zijn eigen biotoop in zijn eigen continent, dat was de gedachte achter het Masterplan. Zowel voor de dieren als voor de bezoekers waren de natuurlijke verblijven een verademing. Van belang was ook dat al deze onderkomens zo natuurlijk mogelijk in elkaar overliepen en als het even kon werden dieren met een overlappend leefgebied samen gehuisvest. Diergaarde Blijdorp zou met het Masterplan vallen of staan: het deed het laatste.
De laatste droom verwezenlijkt
In 1995 begon Blijdorp eindelijk aan het realiseren van een langgekoesterde droom: een groot aquariumcomplex. Bij het presenteren van het Masterplan in ’88 was deze nog ingetekend in de Grote Vijver, maar met de aanschaf van een flinke lap grond ten westen van de spoorlijn kwam een veel aantrekkelijkere optie op tafel te liggen. Plotseling was het een drukte van belang achter de schermen: de botanische afdeling begon massaal planten te kweken, er werden concepten voor het Caraïbisch Café op papier gezet, de technische dienst brak zich het hoofd over de filtratie, de PR-afdeling riep draaiboeken in het leven en er werden hele kunstwalvissen gemaakt voor de educatie-afdeling. Architect Gerard Schroeder werd in zijn werk bijgestaan door state-of-the-art computersimulaties van de bezoekersstromen door het pand, dat oorspronkelijk overigens een tweede verdieping gekregen zou hebben. Ook de Vrienden van Blijdorp schoten uit de startblokken met een inzamelingsactie voor hun ‘nieuwe trots: de Oceanium-vogelrots’.
Het waren echter de dierenverzorgers die het écht druk kregen. Nog nooit eerder liet de afdeling Levende Have zoveel dieren overkomen in zo’n korte tijd. 83 horsmakrelen, 75 geelstaartsnappers, 50 varkensvissen, 38 doktersvissen, 15 koeneusroggen: een kleine greep uit een mutatielijst van één kwartaal van toen. De nieuwkomers werden aanvankelijk ondergebracht in de Rivièrahal, waar de Amazonehal voortaan zelfs dienst moest gaan doen als haaienbassin (ook de technici zagen hier hun kans schoon om wat filters te testen). Al snel kampte men hier met ruimtegebrek, dus in allerijl werd een tijdelijke holding achter de schermen in gebruik genomen waar voorlopig een heleboel aquaria onderdak boden aan een bonte verzameling van exotische vissen.
Voor een flink deel van de flora en fauna van het geplande Oceanium moest Blijdorp zelf rondvragen bij dierentuinen, maar soms kwam het de Diergaarde ook aanwaaien. Zo stond er een woestijnbiotoop gepland, maar het bleek moeilijker dan aanvankelijk gedacht om aan cactussen van een redelijk formaat te komen. Attractiepark Walibi schoot te hulp toen ze op hun terrein een oude kas met cactussen aantroffen. Die planten mocht Blijdorp gratis en voor niets zelf komen uitgraven. Een meevallertje voor de portemonnee, al was het nog best even een karwei om cactussen van twee meter hoog te verplaatsen. Zo ook in ’95, toen Blijdorp een zeeotterwees genaamd Chuluugi uit Alaska kreeg aangeboden. Hiervoor kon nog een mooi verblijfje worden ingetekend bij het Kelpwoud. Het kwam ook wel eens voor dat er juist extra veel moeite moest worden gedaan om aan een bepaalde diersoort te komen. Om aan de inwoners van Bass Rock te komen, moest men zelf op expeditie naar IJsland om daar eieren te rapen van onder andere papegaaiduikers en zeekoeten.
Al sinds de komst van CITES in de jaren ’70 was het uitsterven van diersoorten algemeen bekend en in de voorgaande jaren waren dierentuinen dan ook op internationale schaal gaan samenwerken om zelf met hun inwoners te gaan fokken, in plaats van de natuur leeg te roven. Dit concept van zelfvoorziening was al succesvol toegepast bij landdieren, maar voor zeedieren ging men toch vaak weer over op wildvang. Blijdorp besloot dat ze een voorloper wilde zijn op dat vlak en in ’97 begon men stapsgewijs met het fokken van zeedieren. Allereerst met eencellige dieren, pekelkreeftjes, raderdiertjes en tropische garnalen die later als hernieuwbare voedselbron moesten gaan dienen. Deze proeven slaagden en ook begon er succesvol met mangrovekwalletjes, oranjezwarte anemoonvisjes en poetsgarnalen gekweekt te worden. Internationale instituten keken nieuwsgierig over de schouder mee.
Vijf jaar aan flinke inspanningen later, begon het gezwoeg zichtbaar te lonen. Op de valreep van de twintigste eeuw begon het Oceanium al goed vorm te krijgen. In de herfst werd de ‘puntmuts’ op de nieuwe ingang gehesen en nog geen twee weken later werd een van die eerder genoemde walvissen het Oceanium in gemanoeuvreerd. Ook werd de grote haaientunnel van bovenaf het gebouw in gezakt. Begin 2000 zette zeeschildpad Peddel als eerste dier voet, of beter gezegd flipper, in het Oceanium en zo geschiedde.
Van aarzelende apen tot verdachte vleermuizen
Tussen alle bouwwoede door ging het leven voor de honderden dieren in Blijdorp gewoon zijn gangetje. Niet alleen voor huisarchitect Schroeder was er veel te doen, maar ook de dierenverzorgers hadden hun handen vol. Soms was er reden tot treurnis, maar nu de levenskwaliteit van de dieren aanzienlijk vooruit ging, was er ook veel te melden op het gebied van geboortes en zelfs een aantal primeurs werden op naam van Blijdorp gezet.
Wat dat betreft, was 1991 een goed jaar. Terwijl veel aandacht uitging naar de drie jonge ijsbeertjes en de 50ste verjaardag van orang oetan Julia, slaagde Blijdorp er als eerste Europese dierentuin in om te fokken met de zeldzame Fiji-leguaan. De geboorte van een arowana in gevangenschap betekende zelfs een wereldprimeur! 1992 was het jaar van de grote dierenruil met de dierentuin van Shanghai. Een aantal gorilla’s, bavianen en oehoes verruilde Nederland voor het verre China en als wederdienst kreeg Blijdorp enkele unieke diersoorten in handen: François’ langoeren, kuifhertjes, witlipherten, rode gorals, blauwschapen, oorfazanten en mandarijnslangen.
Het jaar erop slaagden de witlipherten er als eerste Chinese ‘immigranten’ in om zich voort te planten in de Diergaarde. Ook kwam er voor het eerst in de Blijdorp-geschiedenis een reuzentoekan uit het ei. Niets wist echter zo de aandacht van de media de trekken als de soap die zich afspeelde bij de flamingo’s. Het verhaal over de twee homoseksuele roze vogels, die ook nog eens van twee verschillende soorten waren, ging de hele wereld over. Tot hun grote ongenoegen konden de heren niet zelf voor nageslacht zorgen, dus ‘kaapten’ ze op een gegeven moment het ei van een derde flamingosoort – en de kranten smulden ervan. Met hun zeer diverse gezinnetje waren ze overigens de menselijke homo-emancipatie bijna een decennium voor.
Een memorabele gebeurtenis vond plaats in 1995. Olifant Irma werd voor de derde keer moeder. Hoewel geboortes bij deze dikhuiden toentertijd sowieso een zeldzaamheid waren, was dit een moment waar lang naartoe geleefd was. Voor het eerst werd er namelijk voor gekozen om een olifant te midden van haar familiegroep te laten bevallen, zoals dit in de natuur ook zou gaan. Al weken van te voren was de spanning om te snijden, maar de olifanten overtroffen alle verwachtingen. De bevalling verliep voorspoedig en alle dames bekommerden zich om de kleine Indira en hielpen het jonkie om op te staan: geen makkelijke taak als je rondglibbert in 100 liter vruchtwater op een betonnen vloer!
Dat jaar kwam eveneens een tweede zending dieren uit Shanghai. Hoofdzakelijk waren het aanvullingen voor de oorspronkelijke diersoorten, maar als eerste Europese dierentuin ooit kreeg Blijdorp nu ook Sichuantakins in handen. Ondanks dat de verzorgers dus enigszins in het duister tastten met deze Himalaya-bewoners, bleek de Takinrots een prima onderkomen en het jaar erop kwam hun eerste jonkie ter wereld – logischerwijs ook een Europees primeur. Ook brachten de kuifhertjes dat jaar voor het eerst een jong groot. Hoewel er al eens een kuifhertje geboren was in Berlijn, was dit de eerste die ook verwekt was buiten China. Het jaar daarop werd een tweede witliphert geboren en in ’97 werd een Europees primeur gevestigd met de geboorte van een François’ langoer.
In 1996 slaagde Blijdorp er als eerste Nederlandse dierentuin in om te fokken met de bongo-antilope. Minder vrolijk waren de gebeurtenissen begin dat jaar bij de giraffen. Daar overleden maar liefst drie van de vijf giraffen in korte tijd aan een hardnekkig virus waaraan ook een aantal andere hoefdieren was bezweken. Ook werd er een flinke klap uitgedeeld bij de Komodovaranen. Sinds vier jaar was een mannetje van deze gigantische reptielensoort aanwezig in de Rivièrahal en hij kreeg eind ’95 gezelschap van een vrouwelijke soortgenoot uit Indonesië. Het boterde goed tussen de twee en er waren zelfs onbevruchte eieren gevonden! Er was goede hoop dat er in de komende jaren jonge Komodovaraantjes te bewonderen zouden zijn, maar met de plotselinge dood van het mannetje Komo viel deze droom in duigen.
Helaas was 1997 getuige van een Blijdorp-tragedie. De groep nijlroezetten die de in 1991 geopende Vleermuizengrot bevolkte, was in enkele jaren tijd dusdanig gegroeid dat er vleermuizen naar andere parken moesten verhuizen om overbevolking tegen te gaan. In één zo’n emigrerend groepje, bedoeld voor een Deens park, werd vrij kort na hun vertrek hondsdolheid vastgesteld en plotseling werd de gehele nijlroezetkolonie in Rotterdam ervan verdacht ziek te zijn. Blijdorp, dierenrechtenactivisten en zelfs de GGD pleitten ervoor dat de ruim 800 dieren niet afgemaakt zouden worden. Immers, als de grot gesloten zou worden voor het publiek zou het virus zich niet kunnen verspreiden en enkele wetenschappers toonden zelfs belangstelling in deze unieke mogelijkheid om het rabiesvirus te bestuderen. De autoriteiten oordeelden echter dat het ruimen wel degelijk nodig was en dat de (nieuwe) vleermuizen ook niet meer in contact mochten komen met mensen. Extra zuur is dat achteraf werd geconcludeerd dat de Deense dierenarts zich had vergist en er helemaal geen sprake was geweest van hondsdolheid bij de vertrokken nijlroezetten en dat ook de complete Blijdorp-kolonie gezond was.
1998 was het jaar waarin Blijdorp de landelijke primeur had met de geboorte van een Indische neushoorn. Het was het eerste jong van Namaste en Nico. Het was nog best even peentjes zweten voor de verzorgers, want Namaste had een reputatie erg onrustig te zijn, maar ze bleek een liefkozende moeder. Ook was er toentertijd veel aandacht voor de overburen van de Indische neushoorns, de Aziatische olifanten. Begin 1997 had de olifantengroep een recordomvang van twaalf dieren bereikt, een getal dat pas daalde na het vertrek van de koeien Anka en Raja. Na het verlies van de zeventig jaar oude matriarch Sonny in de zomer brak echter, op z’n zachtst gezegd, de pleuris uit. Niet alleen was de treurnis bij de dieren groot, maar er barstte ook een strijd om het leiderschap los. Uiteindelijk leidde dit tot een permanente scheiding tussen enerzijds Irma, Douanita en hun nageslacht en anderzijds Tin Tin Htoo, Yu Yu Yin en Khaing Phyo Phyo. Flinke klappen werden eveneens geïncasseerd toen jonge bul Ben in ’97 niet uit een lichte narcose ontwaakte, fokman Ramon in ’98 geheel onverwachts bezweek door een hersenbloeding en de driejarige Indira datzelfde jaar aan een herpesinfectie overleed. Gelukkig konden, na twee lange zwangerschappen, ook weer twee jonge leden verwelkomd worden: de mannetjes Timber (moeder: Khaing Phyo Phyo) en Maxim (moeder: Yu Yu Yin). Ben en Ramon werden in ’98 ‘vervangen’ door respectievelijk Palong en Alexander. Met het vertrek van Tin Tin, haar vriendinnen en hun kroost in ’99 leek er eindelijk weer enige rust aan te breken, maar helaas: de terugkeer van Bernhardine in november, nadat ze in 1995 naar Duitsland was gegaan, ging gepaard met vuile blikken naar haar moeder Irma…
In de voorgaande jaren was er al veel verbeterd in de zorg voor de gorilla’s, maar een adequaat verblijf ontbrak eigenlijk nog. Dankzij een miljoenendonatie van de Vrienden van Blijdorp zou daar in 1999 eindelijk voor gezorgd worden. Sinds 1993 werd er al voor gespaard, maar vanwege de ‘biotopenkoorts’ in Azië werd deze eerste stap richting een Afrika-continent in de Diergaarde flink uitgesteld. Daardoor kon het verblijf wel worden uitgerust met een technologisch snufje: een soort ingegraven voedselpotten die de verzorgers van een afstandje open konden laten gaan. Het trucje was afgekeken van de techniek in het Oceanium. Op die manier konden de mensapen op natuurlijke wijze naar eten zoeken. De groep was echter aanvankelijk maar weinig buiten te vinden. De gezaghebbende leden van de groep hadden nooit een echt buitenverblijf gekend en gaven de voorkeur aan hun vertrouwde kamers. Voor de begrenzing van het Gorilla-Eiland was gekozen voor een brede gracht. Daar zou toch zeker geen gorilla overheen kunnen springen?
Slot
Wanneer je terugblikt op de ruim anderhalve eeuw lange geschiedenis van ons geliefde Blijdorp, is het gemakkelijk om het overzicht kwijt te raken. Natuurlijk, de verhuizing naar de huidige locatie kan niet missen op het lijstje van sleutelmomenten voor de identiteit van de moderne Rotterdamse dierentuin – maar moge het duidelijk zijn dat de jaren ’90 mogelijkerwijs nog vele malen baanbrekender waren.
Geschiedenis van Blijdorp: Millenniumkrieken
Kom toevallig dit stukje tegen, waar het artikel begint met “iets eerder was de gehele olifantengroep onder begeleiding van hun verzorgers symbolisch overgewandeld van hun oude onderkomen in de Dikhuidenvleugel naar het nieuwe Taman Indah. Niet alleen kwam hiermee een einde aan de ouderwetse norm voor olifantenhuisvesting, maar dit zou ook de laatste keer zijn dat de verzorgers zich überhaupt zo onder de olifanten zouden begeven.”Ten eerste is er 3 maanden hard getraind om de dieren, te laten wennen. En vooral dat dit de laatste maal zou zijn , dat de verzorgers zich tussen de dieren zouden begeven , slaat nergens op. De jaren hierna zouden juist de meest intensieve worden wat betreft hands-on.( bv 2 x p.d. demonstratie op het buitenperk).Pas eind jaren 90 werd er door niet hier te noemen omstandigheden “gekozen”voor een meer hands off setting.
Interessant om te horen, bedankt!