Jop Kempkes – 15 juli 2018
Vaak worden ze over het hoofd gezien, vooral wanneer ze hun verblijf delen met grotere diersoorten of wanneer ze zich niet goed laten zien voor de bezoekers: de antilopen en herten van de Diergaarde. Als trouwe bezoeker leert de ervaring mij dat veel mensen het verschil niet zo goed weten tussen de twee, terwijl de twee families niet eens zo nauw verwant zijn. Tijd om al deze bijzondere dieren eens in het zonnetje te zetten!
Slank en rank: de antilopen in Blijdorp
Een bijzonderheid van antilopen is dat er geen strikte genetische definitie is van deze term. Over het algemeen wordt gesteld dat vijf subfamilies uit de familie der ‘holhoornigen’ (Bovidae) soorten bevatten die tot de antilopen gerekend worden. Van vier van die vijf subfamilies worden alle leden over het algemeen als antilopen beschouwd, maar de subfamilie Bovinae bevat onder andere de tak Bovini, de wilde runderen, die juist weer geen antilopen zijn.
Groot in omvang en gering in aantal: de Mhorr-gazelle
De eerste Afrikaanse diersoort die menig bezoeker aantreft in de Diergaarde, is de Mhorr-gazelle: een op het oog typische antilope. Niks is minder waar: niet alleen is het de grootste gazellesoort, het is ook nog eens de meest bedreigde van het stel. De Mhorr-gazelle is een ondersoort van de damagazelle. Ze zijn aangepast voor het bestaan in de hete Sahara en de aangrenzende Sahel-regio, waar ze het moeten stellen met lange periodes zonder water.
Door stroperij, verwoestijning, concurrentie met vee en de destructie van voedselbronnen zijn de drie typen damagazelle zo goed als weggevaagd. De Nanger dama dama is vermoedelijk volledig uitgestorven. Het aantal populaties van de addragazelle (Nanger dama ruficollis) kan op één hand geteld worden en her en der zijn er een paar groepjes te vinden in Noord-Amerikaanse dierentuinen. De Mhorr-gazelle (Nanger dama mhorr) wordt sinds 1968 bestempeld als uitgestorven in het wild. De Europese dierentuinen focussen op deze soort, met enkele honderden dieren die geregistreerd staan in het stamboek. Het toekomstperspectief van de Mhorr-gazelle is niet bepaald rooskleurig. Noord-Afrika wordt geteisterd door onrust op politiek vlak en de regio droogt steeds verder uit.
Het voortbestaan van de Mhorr-gazelle in gevangenschap is te danken aan het handelen van Spaanse dierentuinen, waar in 1971 aan de hand van één mannetje en drie vrouwtjes een fokprogramma op touw werd gezet. Hoewel deze actie de soort voorlopig heeft behoed voor uitsterven, is de dreiging van inteelt wel erg groot en wordt gevreesd voor de gezondheid van de populatie op langere termijn. Dit is tevens een gevaar voor de geïsoleerde damagazelle-groepjes in het wild. De eerste Mhorr-gazelles van Blijdorp zijn ook afkomstig uit Spanje, waarvandaan ze in 2001 overkwamen. In 2002 werden ze geplaatst in een verblijf tegenover de Dikhuidenvleugel, waar tegenwoordig penseelzwijnen worden gehouden. Sinds 2015 hebben ze een nieuw perk nabij de leeuwen.
Beauty uit de bush: de Bongo
Eigenlijk doet hun verblijf ze geen eer aan: de bongo (Tragelaphus eurycerus isaaci). Ze worden zelfs wel de mooiste antilopen ter wereld genoemd. Ze hebben een dieprode vacht, die donkerder wordt naarmate ze ouder worden, met dunne witte strepen op de torso en witte vlekjes op hun wangen. De twee imposante, spiraalvormige hoorns op hun spitse snuit worden geflankeerd door een paar opmerkelijk grote oren. Over de ruggengraat van de mannetjes loopt een korte maan. Van nature zijn ze meer in hun element in het duister dan overdag. De mannetjes leven meestal apart van de vrouwtjes en hun jongen.
In ’96 had Blijdorp de Nederlandse primeur met deze soort, met de geboorte van mannetje Ikari, gevolgd door Shagari in 2001. Bongo’s zijn schuwe en gevoelige dieren, dus geboortes zijn altijd een zeldzaamheid gebleven. Toch lukt het eens in de zoveel tijd nog, zo ook in 2016 na vele pogingen en verhuizingen. De aanhouder wint, zo blijkt maar weer. Helaas gaat het voor de bongo ook in het wild niet van een leien dakje. De aantallen dalen, vooral in de oostelijke populaties. Ontbossing om ruimte te maken voor landbouwgrond en houtkap vormen de grootste bedreigingen. Om die reden heeft het IUCN de bongo als een ‘kwetsbare’ diersoort aangemerkt.
Krachtpatsers: de Grote koedoe
Als er één antilope in Blijdorp is die niet te missen is, is het de grote koedoe wel. Zoals de naam al weggeeft, is de grote koedoe (Tragelaphus strepsiceros) een flink dier: eenmaal volgroeid hebben de mannetjes een schouderhoogte van 1,60 meter met een gigantisch paar hoorns op het hoofd dat een meter lang kan worden. Bij beide geslachten lopen over de lichtbruine romp dunne witte streepjes en over de rug een korte maan. Hun imposante uiterlijk is echter vooral bestemd voor onderling machtsvertoon: ze maken liever gebruik van hun hun hoge snelheid dan hun van spierkracht wanneer ze kaken van hongerige roofdieren moeten ontlopen in het wild.
De grote koedoe is een bekende verschijning in Rotterdam die er al jaren zit en waarmee tot op de dag van vandaag regelmatig wordt gefokt. Vroeger werden ze gehouden op het perk waar tegenwoordig de bosrendieren toeven. Met de komst van de continentale indeling is echter het een en ander veranderd en met oog op de creatie van Afrika (een laatkomertje vergeleken met Azië en het deels tot stand gekomen Amerika) verhuisden de koedoes in 2004 naar een weide langs de Westboog, een van de originele paden in de dierentuin. Voor de dieren zelf veranderde er weinig, de verblijven waren vrijwel identiek en beide stallen waren Van Ravesteyn-stallen die de tand des tijds maar slecht hadden doorstaan.
Gelukkig kwam daar vijf jaar later verandering in met de komst van de Afrikaanse Savanne als biotoop. Saaie perkjes waren uit den boze en daarmee kwam gedeeltelijk een einde aan de Westboog. Aan de andere kant van dat pad kwam namelijk een ruime vlakte voor de netgiraffes en geheel volgens de visie van het Masterplan wilde Blijdorp gaan experimenteren met combinatieverblijven. De Westboog zou niet langer een bezoekerspad zijm, maar een rij van keien en rotsen. Die zouden zo geplaatst worden dat de koedoes er wel overheen konden hupsen om op bezoek te gaan bij de giraffen, maar niet andersom. Men was namelijk bang dat de veel grotere netgiraffes (en met name de beschermende fokman, Fehari) de koedoes, die een reputatie hadden nogal schrikachtig te zijn, de hele dag de stuipen op het lijf zouden jagen. Bij de ontmoeting tussen de twee bleek overigens dat de giraffes zonder al te veel moeite voorbij de stenen barrière kwamen. Gelukkig hebben de twee groepjes, een enkele uitzondering daar gelaten, het altijd prima kunnen vinden.
Springende Sprinters: de Indische antilope
In Azië ontbreekt het aan een grote diversiteit wat antilopen betreft. De snelste van het handjevol en tevens de enige Aziatische antilope in Blijdorp is de Indische antilope, die met een topsnelheid van 80 kilometer per uur uit de handen van vele roofdieren weet te blijven. Als je geluk hebt, ben je bij een dagje Blijdorp getuige van hun bewonderenswaardige sprongen die ze veelal tijdens het rennen maken.
Aan de mannetjes van deze soort wordt hun Engelse naam blackbuck ontleend. Hun zwarte vacht contrasteert met de witte kring om hun ogen en hun veel lichtere onderkant. Het is niet ongebruikelijk dat de gedraaide hoorns van de bokken langer dan een halve meter zijn. De vrouwtjes zijn kleiner dan de mannetjes, hebben vaak slechts stompjes op hun hoofd en zijn met hun lichtbruine vacht beter gecamoufleerd.
Zoals de naam van de soort al verklapt, komen ze van nature voor op het Indische subcontinent. Hoewel ze als gevolg van jacht en een afnemend leefgebied verdwenen zijn uit Pakistan en Bangladesh, is het alsnog een wijdverspreide soort die op sommige plekken zelfs in aantal toeneemt.
Hoewel het moeilijk te achterhalen valt wanneer de Indische antilope zijn intrede deed in Rotterdam, wordt de soort al vermeld in een jubileumboek dat in 1950 uitgebracht werd. Toen al werd opgemerkt dat de soort het exceptioneel goed doet in de Diergaarde en dat er geregeld met ze gefokt werd, iets dat tegenwoordig geenszins is veranderd. In het voorjaar verdubbelt de kudde in de Maleise Bosrand soms nog net niet in omvang.
Herten: Gracieus met Geweien
De familie der herten, in de wetenschap Cervidae genoemd, is net als de antilopen onderdeel van de infraorde Pecora, de ‘gehoornde herkauwers’. Er is een tal van verschillen tussen herten en antilopen, maar er is er één die niemand over het hoofd kan zien: antilopen hebben hoorns en herten hebben geweien. De stootwapens op het hoofd van antilopen zijn qua opbouw identiek aan de hoorns van runderen en geiten. Deze groeien het hele leven door, vertakken niet en bestaan uit een hol bot met daaromheen en beschermend laagje keratine. Bij herten verschillen de geweien bij verschillende soorten, maar bij de meeste soorten groeit alleen bij de mannetjes jaarlijks een gewei dat uit massief bot bestaat en vele malen kan splitsen.
Bosrendier: nomaden uit het noorden
Als één hertensoort wereldwijd bekend is, is het het rendier wel. Alleen elanden weten ze te overtreffen qua geweigrootte en het is de enige hertensoort waarbij ook de vrouwtjes geweien hebben. Rendieren komen voor in het gehele Arctische gebied en worden onderverdeeld in verschillende ondersoorten (de Amerikaanse varianten worden veelal ‘kariboe’ genoemd), waaronder het bosrendier.
De groei van het gewei van het bosrendier begint in het voorjaar en deze verandert in de loop van de zomer van twee stompjes in heuse wapens. Tot aan het begin van de bronsttijd wordt het gewei beschermd door een fluweelachtig laagje dat bloedvaten bevat. Als de strijd om de vrouwtjes gestreden is, worden de geweien afgeworpen, zodat de rendieren er tijdens de barre winters minder energie aan kwijt zijn. Vaak worden de geweien elk jaar iets groter.
Het bosrendier was in 2004 voor het eerst te zien in Blijdorp, toen zes mannetjes uit Burgers’ Zoo aankwamen en hun intrede deden op het perk waar tot dan de grote koedoes verbleven. In 2010 kwam een einde aan het vele gekletter in de Europese hoek van de Diergaarde, toen Blijdorp eindelijk groen licht kreeg om een deel van de mannetjes in te ruilen voor een aantal vrouwtjes. In 2013 kwam het eerste jong ter wereld en sindsdien zijn er nog een aantal geboren.
In het wild gaat het het bosrendier minder voor de wind. De wilde populatie is slechts een restant van wat het eens was, met slechts een paar overgebleven groepjes in Finland en Rusland. Hoewel de aantallen langs de Fins-Russische grens na conservatiemaatregelen omhoog schoten, was de populatie in 2014 weer afgenomen tot 800 individuen. Een tweede, westelijkere populatie zou in datzelfde jaar uit zo’n duizend dieren hebben bestaan. In het Russische Karelië bedraagt de afname naar verwachting zo’n 64% in twintig jaar tijd. Daarom wordt de soort als bedreigd bestempeld door het IUCN.
Van blauw bloed: het Prins-Alfredhert
Nee, publiekstrekkers zijn het niet: het Prins-Alfredhert, te vinden in de Maleise Bosrand van de Diergaarde. Ze zijn weliswaar niet erg imposant, maar ze horen wel degelijk thuis in het rijtje met de meest bijzondere Blijdorp-bewoners. Ze zijn sinds 1999 in Rotterdam aanwezig, toen de Diergaarde in de voetsporen van Mullhouse en Berlijn trad als voorvechter van hun bestaansrecht. Toentertijd is zelfs een heus verdrag ondertekend met de Filipijnse overheid om de zorg voor deze dieren, ‘eigendom’ van dat land, op zich te nemen.
Vergeleken andere herten is er maar weinig bekend over het bestaan van het Prins-Alfredhert. Lange tijd werd het gezien als een variant van het wijdverspreide sambar-hert. Van nature kan het Prins-Alfredhert zich prima redden in zowel bosgebied als open vlaktes, maar tegenwoordig zijn ze teruggedrongen tot steile berghellingen waar ze veilig zijn voor stropers en houthakkers.
Het totaalaantal Prins-Alfredherten wordt geschat op hoogstens 2.500, waarmee het een van de minst talrijke hertensoorten ter wereld is. Des te groter was de vreugde toen er, minder dan een jaar na hun aankomst in de Diergaarde, al twee kalfjes waren geboren in Blijdorp, een primeur voor Nederland! Door houtkap, oprukkende landbouw, versnippering van hun leefgebied en jacht is de soort teruggedrongen tot minder dan 5% van hun vroegere leefgebied. Vroeger kwamen ze voor op zes eilanden, tegenwoordig alleen nog in sterk gefragmenteerde populaties op Panay en Negros. Kortom, de dreiging dat deze soort uitsterft is erg reëel en neemt nog altijd toe.
Gelukkig wordt er actie ondernomen om het tij te keren. In samenwerking met de Filipijnse overheid hebben Europese dierentuinen een fokprogramma opgezet, zijn er drie fokcentra op Negros en Panay gerealiseerd, is er geld vrijgemaakt voor onderzoek naar deze relatief geheimzinnige soort en wordt de lokale bevolking geïnformeerd over het Prins-Alfredhert. Bovendien is het Prins-Alfredhert het gezicht geworden van de faunaregio West-Visaya, waardoor conservatie-acties ook ten goede komen aan de algehele natuur in dit gebied. In de komende jaren zullen de eerste Prins-Alfredherten ook weer uitgezet worden in natuurgebieden. Of dit alles genoeg is om de soort te redden, zal moeten blijken.
Kuifhertjes: kleine kluizenaars
”Waar zitten ze?” moet wel de meest gehoorde uitspraak zijn bij dit verblijf. Toegegeven, de inwoners zijn gesteld op hun privacy: de kuifhertjes. Ze zijn op twee plekken in de dierentuin terug te vinden, aan de rand van de Chinese Tuin en in het verblijf van de rode panda’s. Kuifhertjes leiden een enigszins teruggetrokken bestaan. Ze komen voornamelijk voor op hooggelegen bergen in zuidelijk China. Hier leven ze solitair of in paartjes en houden er een vrij geroutineerd bestaan op na. Hoewel je op het eerste gezicht niet zou denken dat ze een gewei hebben, hebben de mannetjes dat wel degelijk – het zit alleen verborgen onder de haarpluk waar ze hun naam aan danken. Opvallender zijn de slagtandjes bij de mannetjes van enkele centimeters lang die uit hun bovenkaak naar beneden groeien. Eenmaal volgroeid zijn kuifhertjes niet groter dan 70 centimeter van kop tot staart, waarmee ze zeker tot de kleinere hertensoorten behoren.
De geschiedenis van het kuifhert in Blijdorp begint in 1992, het jaar van de grote dierenruil met de dierentuin van zusterstad Shanghai. In ruil voor onder andere een aantal gorilla’s, kleine katachtigen, mantelbavianen en oehoes uit Rotterdam kreeg Blijdorp meerdere unieke Chinese diersoorten in handen, te weten François’ langoeren, rode gorals, witlipherten, Sichuantakins, mandarijnslangen, oorfazanten, blauwschapen, Chinese goudkatten en de kuifhertjes. Het merendeel van die soorten zou later door sterftegevallen of verhuizingen weer uit het bestand verdwijnen, maar deze langoeren en kuifhertjes lagen ten grondslag aan de Europese fokprogramma’s van deze soorten. In 1995 sloegen de kuifhertjes er voor het eerst in een jong groot te brengen: het begin van een succesverhaal dat tot op heden doorzet. Sinds 2015 heeft Blijdorp dan ook dankbaar de taak van stamboekhouder voor deze soort op zich genomen.
Chileense poedoe: klein maar fijn
Als zijn Nederlanse naam ‘poedoe’ nog niet vrolijk genoeg klinkt, is zijn Latijnse naam dat wel: Pudu puda. Deze hertensoort, wiens naam gebaseerd is op de naam die de Indianen hem vroeger gaven, komt voor in zuidelijk Chili en aangrenzende delen van Argentinië. De poedoe is aangepast aan het leven in het Andes-gebergte en kan de barre winters op twee kilometer hoogte goed doorstaan. Het spreekt dan ook voor zich dat ze het Nederlandse klimaat goed verdragen en dat ze sinds 1973 een vaste verschijning zijn in de Diergaarde – eerst bij de Oude Ingang en sinds 2007 op hun eigen stukje ‘Andes’ in het Zuid-Amerikaanse deel van de tuin. Ze zijn vooral actief rond zonsopkomst en zonsondergang. Om bij hogere vegetatie te komen staan ze meestal op hun achterpoten of klauteren ze op omgevallen boomstronken. Doordat ze veel vocht onttrekken uit hun groenvoer, kunnen ze ook langere tijd gedijen als er geen waterbron nabij is.
Het neefje van de Chileense poedoe, de noordelijke poedoe (Pudu mephistophiles), is officieel het kleinste hert ter wereld met een schofthoogte van maximaal 35 centimeter. Door hun kleine bouw verbruiken ze minder energie om warm te blijven: een slimme aanpassing als je in zulke extreme gebieden leeft. De Chileense poedoe zelf bereikt eenmaal volgroeid een schofthoogte van 45 centimeter. Zo klein zijn heeft echter ook zijn nadelen. Vrijwel elk groot roofdier, waaronder poema’s, vossen en zelfs grote uilen, heeft het op ze voorzien. Daarom beweegt het dier bij voorkeur langzaam en verstopt het zich grote delen van de dag in de bosjes. Ook wanneer ze op zoek zijn naar eten, bewegen ze met schokjes. Wanneer ze zo stokstijf stilstaan, gaan ze even compleet op in hun omgeving. De kleine geweien van de mannetjes, die niet langer dan 7,5 centimeter worden en jaarlijks worden afgeworpen, worden uitsluitend gebruikt om te schermutselen met soortgenoten.
Balabac kantjil: een buitenbeentje
De kantjil, ook wel het dwerghert genoemd, is een vreemde eend in de bijt. Dit diertje wordt namelijk niet als ‘echt’ hert beschouwd (dat wil zeggen: lid van de familie Cervidae), maar wordt ingedeeld in zijn eigen familie Trafulidae. De kantjils zijn veruit de kleinste hoefdieren ter wereld. Hoewel deze strikt genomen op naam staat van de Javaanse kleine kantjil met 45 centimeter, wordt de Blijdorp-bewonende Balabac kantjil niet veel groter met een lengte maximaal 50 centimeter en een schouderhoogte van nog geen 20 centimeter.
De Balabac kantjil is sinds 2013 aanwezig in Diergaarde Blijdorp. Het verblijf dat deze vreemde snuiter heeft in het Aziëhuis, zegt al veel over zijn levensstijl: deze bladeters zijn aangepast aan een leven in het duister. Ze houden zich hoofdzakelijk schuil in de uitgestrekte wouden van het Filipijnse eiland Palawan. In tegenstelling tot de ‘grote jongens’ als de bosrendieren, leven kantjils vaak ofwel alleen ofwel in paartjes.
Het wordt gedacht dat kantjils de afgelopen tientallen miljoenen jaren maar weinig zijn veranderd en ze komen ook enigszins primitief over. Hoewel enige vorm van gewei ontbreekt, hebben beide geslachten wel slagtanden die door de mannetjes worden gebruikt om te vechten om vrouwtjes en om indringers te weren uit hun territorium. In hun kin zitten kleine geurklieren verstopt, waarmee ze hun soortgenoten kunnen markeren als vriend of vijand. Hun dunne poten zien er misschien apart uit, maar komen goed van pas om stilletjes door het struikgewas te sluipen.
Tot slot…
Kortom, de Blijdorpse herten en antilopen zijn zeker meer dan zomaar een stelletje Bambi’s en Rudolfs. Sta de volgende keer dat je in de Diergaarde bent dan ook zeker even stil bij deze maar al te vaak genegeerde pareltjes.
Wat een werk zit er in deze uitgebreide blog. Maar het resultaat mag er zijn!